Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: schadevergoeding
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
205682/215779
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt heeft de ziekte van Peyronie, een ziekte die verkromming van de penis veroorzaakt. Op 29 oktober 2020 heeft de uroloog een operatie uitgevoerd. De klacht van de cliënt houdt in dat de uroloog onvoldoende informatie heeft gegeven over de mogelijke gevolgen van de ingreep, terwijl die gevolgen in het geval van de cliënt zeer groot zijn: coïtus is niet meer mogelijk net zomin als staand plassen. De cliënt eist een schadevergoeding van de zorgaanbieder. De commissie verklaart de klacht echter ongegrond. De informatie die vooraf is verstrekt, acht de commissie afdoende. Bovendien heeft de cliënt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn penis na de ingreep 7 cm korter is geworden met de gevolgen die de cliënt schetst van dien.
De uitspraak
In het geschil tussen
de heer [naam], wonende te Akkrum
(hierna te noemen: de cliënt)
en
Medisch Centrum Leeuwarden B.V., gevestigd te Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023 te Zwolle.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Wat aan het geschil vooraf is gegaan.
De cliënt is op 19 juni 2020 door de huisarts gezien, omdat hij bij erectie pijn had in zijn penis. In het journaal van de huisarts staat dat de cliënt al jaren een scheefstand in de penis heeft. Op 6 juli 2020 was de cliënt voor een tweede maal bij de huisarts. Nu heeft de huisarts opgenomen in het journaal dat vrijen niet meer te doen is. De huisarts heeft de cliënt doorverwezen naar de uroloog.
De cliënt is op 24 juli 2020 gezien door de uroloog. Ook aan hem heeft de cliënt gezegd dat hij last heeft van een pijnlijke penisverkromming en dat coïtus niet meer mogelijk is. De uroloog heeft de cliënt op de lijst gezet voor een operatie, een penoplicatie. Die ingreep is op 29 oktober 2020 uitgevoerd. Na de ingreep heeft de cliënt een pijnlijke wondinfectie opgelopen.
Wat de cliënt wil.
De cliënt vindt dat de uroloog hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de ingreep en de mogelijke gevolgen daarvan. Als de cliënt van tevoren had geweten dat hij als gevolg van de penoplicatie niet langer gemeenschap kon hebben met zijn partner, dan had hij niet ingestemd met de operatie. Ook heeft de uroloog niet gewezen op de mogelijkheid de ziekte te behandelen met Xiapex.
Bovendien vindt de cliënt dat de uroloog de ingreep nog niet had mogen verrichten. Bij de ziekte van Peyronie is het belangrijk dat er een voldoende langdurige stabiele situatie is, voordat de uroloog opereert. Uit het huisartsenjournaal blijkt die stabiele situatie niet: eerst was coïtus nog mogelijk, maar een paar weken later waren de klachten zodanig verergerd dat vrijen niet meer te doen was. De cliënt is voor een second opinion bij dr. [naam] geweest. Deze arts stelt dat de uroloog te snel heeft ingegrepen.
Kortom, volgens de cliënt was geen sprake van informed consent. Het gevolg van de penoplicatie is dat de penis van de cliënt korter is geworden. Daardoor is coïtus niet meer mogelijk net zomin als staand plassen. De cliënt ondervindt ook psychische problemen (depressieve klachten). Als de cliënt tevoren was geïnformeerd over deze gevolgen van de penoplicatie, had hij daarmee nooit ingestemd. Hij verzoekt de commissie de klacht gegrond te verklaren en een schadevergoeding van tussen de € 15.000,– en € 25.000,– toe te kennen.
Het verweer daartegen.
Volgens de zorgaanbieder heeft de uroloog de cliënt wel degelijk voldoende geïnformeerd voorafgaand aan de ingreep. Met name de verkorting is aan de orde gesteld en visueel duidelijk gemaakt aan de cliënt. De cliënt en zijn partner hebben expliciet met de penoplicatie ingestemd, ook al zou die ingreep waarschijnlijk leiden tot een verkorting van de penis. Ook heeft de uroloog gewezen op de mogelijkheid van een excisie van de plaquevorming, een behandeling die in het ziekenhuis van de zorgaanbieder niet wordt aangeboden. Tot slot heeft de zorgaanbieder erop gewezen dat de ingreep electief is, dat wil zeggen dat er geen noodzaak tot behandelen bestaat, maar dat dit gebeurt op basis van een verzoek van de patiënt.
De uroloog meent dat wel degelijk sprake was van een stabiele toestand, aangezien de scheefstand al jaren bestond.
De zorgaanbieder betwist dat zij gehouden is tot vergoeding van de schade van de cliënt.
De beoordeling door de commissie.
De commissie verklaart de klacht ongegrond. Zij is van oordeel dat de cliënt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uroloog heeft gehandeld zonder informed consent. Ook was er geen contra-indicatie tegen de ingreep. Het verzoek om schadevergoeding wijst de commissie daarom af. Hierna licht de commissie haar oordeel nader toe.
De commissie stelt bij de beoordeling van de klacht het volgende voorop. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat de cliënt voldoende aannemelijk maakt dat de zorginstelling is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht. Daarbij geldt dat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. Dat wil zeggen dat pas kan worden gesproken van een tekortschieten als vast komt te staan dat de betrokken behandelaar zich onvoldoende heeft ingespannen.
Twee vragen staan in dit geschil centraal:
heeft de uroloog voldaan aan het vereiste van informed consent?
en
was sprake van een voldoende langdurig stabiele situatie voorafgaand aan de ingreep?
Informed consent.
In de wet staat dat de arts op toegankelijke wijze moet bespreken en uitleggen wat de aard en het doel is van de behandeling, wat de diagnose en prognose zijn voor de patiënt, welke risico’s aan de behandeling verbonden zijn en welke alternatieven mogelijk zijn (zie artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek). De vraag is of de uroloog aan dat wettelijke vereiste van informed consent heeft voldaan.
In de brief aan de huisarts is opgenomen dat de cliënt (en zijn partner) akkoord geven voor een penoplicatie, nadat zij zijn gewezen op de hoogte van de kans op penisverkorting. Daarbij heeft de uroloog de nadruk gelegd op het functionele resultaat (waarmee bedoeld zal zijn: vrijen zonder pijn). Ter zitting heeft de uroloog toegelicht hoe die voorlichting eruit heeft gezien (een visuele demonstratie van de plaquevorming, de hechting en de wijziging in kromstand) en uitgelegd dat een verkorting van 1 à 2 cm kan optreden. De cliënt heeft deze wijze van voorlichting, die de commissie adequaat acht, niet weersproken. Bovendien heeft de uroloog de cliënt geïnformeerd over een behandeling die door de zorgaanbieder niet wordt aangeboden, maar waarvoor de cliënt ook had kunnen kiezen. Een behandeling met Xiapex is niet meer mogelijk, omdat dat middel van de Europese markt is gehaald, en behoefde daarom niet aan de cliënt te worden voorgehouden. Al met al kan de commissie de cliënt niet volgen in zijn stelling dat de uroloog hem onvoldoende heeft voorgelicht over de mogelijke gevolgen van de ingreep.
De cliënt heeft ter zitting verklaard dat zijn penis 7 cm korter is geworden. Die verkorting, die niet is onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een medische verklaring, kan naar het oordeel van de commissie niet worden verklaard door de penoplicatie. De commissie volgt de cliënt daarom niet in de bewering dat de ingreep ertoe heeft geleid dat zijn penis met 7 cm korter is geworden. Dat is dan ook geen mogelijk gevolg waarvoor de uroloog had moeten waarschuwen.
De verwijzing naar een eerdere uitspraak van de commissie wat betreft goede voorlichting (uitspraak van 18 mei 2017 met zaaknummer 198281) gaat niet op. In die zaak is het de klager niet vooraf duidelijk gemaakt welk type ingreep zou plaatsvinden.
Was er een voldoende stabilisering van de ziekte van Peyronie? Ja.
De cliënt vindt dat de uroloog te vroeg is overgegaan tot de ingreep, aangezien de ziekte van Peyronie vereist dat sprake is van een stabiele situatie. Zijn situatie was echter niet stabiel. Dat blijkt wel uit het huisartsenjournaal: op 6 juli 2020 was coïtus niet meer mogelijk, terwijl dat op 19 juni 2020 nog geen probleem was. Ook heeft de cliënt gewezen op de verklaring van [naam].
De commissie ziet echter geen aanwijzing voor een te vroege ingreep. De ziekte van Peyronie veroorzaakt plaquevorming, verharding van het weefsel op één plaats, waardoor de penis krom gaat staan. Als de ingreep plaatsvindt tijdens een actieve ziekte, zal de plaquevorming ook na de ingreep nog voortgaan. Dat betekent dat de patiënt opnieuw te maken krijgt met een kromstand. Dat is dan ook de belangrijkste reden om niet in te grijpen tijdens de actieve periode van de ziekte van Peyronie. Uit het medisch dossier dat de cliënt heeft overgelegd, volgt niet dat hij opnieuw een kromstand van de penis heeft gekregen. Dat [naam] als suggestie de vraag opwerpt of misschien te vroeg is ingegrepen, vindt de commissie onvoldoende om aan te nemen dat de uroloog daadwerkelijk heeft geopereerd tijdens een actieve ziekte. Tot slot heeft de uroloog gewezen op de afwezigheid van pijnklachten gedurende de nacht, een belangrijke aanwijzing dat de ziekte van Peyronie niet actief was. Kortom, er was geen contra-indicatie tegen de ingreep.
Tot slot.
De commissie verklaart de klacht ongegrond. De zorgaanbieder heeft voldoende zorgvuldig gehandeld, zodat zij ook geen schadevergoeding aan de cliënt is verschuldigd.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, de heer dr. M.T.W.T. Lock, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van de heer mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 24 augustus 2023.