Andere instantie is niet beter in staat om het geschil te behandelen

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: Bevoegdheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bevoegdverklaring   Uitkomst: bevoegd   Referentiecode: 14101/27715

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De zorgaanbieder beschikt niet over een klachtencommissie, waardoor de klachten zijn behandeld door een klachtenfunctionaris. Van deze functionaris heeft de cliënt niet vernomen of zijn klacht gegrond of ongegrond is verklaard. Nu de cliënt zijn klacht bij de commissie aanhangig heeft gemaakt, komt de zorgaanbieder met het standpunt dat een andere instantie beter in staat is het geschil te behandelen. De commissie beslist dat zij over ruim voldoende kennis beschikt en dat de onmogelijkheid van het in beroep kunnen gaan haar niet onbevoegd maakt. Bovendien heeft de cliënt een financiële vordering, die de commissie wel, maar andere instanties niet kunnen behandelen.

Volledige uitspraak

In het geschil:
[Naam cliënt], wonende te [woonplaats], gemachtigde: [naam gemachtigde]

en

Impegno Nederland b.v., gevestigd te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is.

De Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Cliënt stelt dat door het handelen van de zorgaanbieder hij geen contact meer mag hebben met zijn kinderen.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Omdat de zorgaanbieder niet over een klachtencommissie beschikt, heeft cliënt zijn klacht bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt.

Cliënt heeft een klacht over het handelen van twee hulpverleners, de gezinscoach en psycholoog, van de zorgaanbieder, afdeling Zoetermeer.

Cliënt heeft zijn klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder die hem heeft uitgenodigd voor een gesprek. Voorafgaande aan het gesprek heeft cliënt zijn meest prangende vragen aan de teammanager gestuurd zodat zij zich op de antwoorden kon voorbereiden. Tijdens dit gesprek is de klacht niet inhoudelijk aan de orde gekomen maar is meer nadruk gelegd op “hoe nu verder”. Vervolgens heeft cliënt een e-mail ontvangen van de klachtenfunctionaris dat zijn klacht was afgehandeld. De klacht en de vragen zijn heen en weer geschoven zonder dat iemand zijn of haar verantwoordelijkheid heeft genomen en/of de klacht in behandeling heeft willen nemen. Cliënt heeft van de klachtenfunctionaris, ondanks zijn eerdere toezegging, niet vernomen of zijn klacht gegrond of ongegrond verklaard is.

De ingediende klacht gaat onder meer over het feit dat voor de interventie van de zorgaanbieder de communicatie met de moeder van zijn kinderen goed was en ook zijn omgang met zijn kinderen goed ging. Op het moment dat cliënt op 9 oktober 2018 het vertrouwen in de gezinscoach heeft opgezegd is de communicatie met de moeder naar het nulpunt gedaald en heeft moeder met haar partner de omgang tussen cliënt en zijn kinderen stopgezet. De zorgaanbieder heeft, ondanks vele verzoeken van cliënt geweigerd hiertegen op te treden met als triest dieptepunt dat de kinderen in een gigantisch loyaliteitsconflict terecht gekomen zijn en cliënt en zijn familie niet meer hebben gezien.
De zorgaanbieder heeft om uit de impasse te komen de jeugdbeschermingstafel ingeschakeld en daarbij onjuiste informatie verstrekt.

Cliënt heeft van de zorgaanbieder geen antwoord gekregen op zijn vraag waarom de gezinscoach, in wie het vertrouwen is opgezegd, niet van de zaak is gehaald en waarom cliënt nooit door de leiding van de zorgaanbieder (de voornoemde teammanager) is gevraagd waarom het vertrouwen is opgezegd. Deze gezinscoach heeft maanden later samen met moeder een gezinsplan opgesteld met aantoonbare onjuistheden en onwaarheden, dat cliënt zou moeten ondertekenen. Ook de vraag waar, wanneer en hoe het zo mis heeft kunnen gaan is door de zorgaanbieder niet beantwoord.
De zorgaanbieder heeft in het dossier vermeld dat de omgang tussen cliënt en zijn kinderen in augustus/september 2018 goed ging. Toch kon de moeder van de kinderen vanaf oktober 2018 de omgang stopzetten met als resultaat dat de kinderen niets meer met cliënt te maken willen hebben. Wat moeder jarenlang niet is gelukt via de gerechtelijke weg (rechtbank en Hof) is haar nu wel gelukt met hulp van de zorgaanbieder: namelijk de kinderen bij cliënt weghouden.

Cliënt verzoekt ter oplossing van dit geschil om rectificatie van de onjuistheden in het dossier en om een schadevergoeding van € 5.000,– wegens het aantoonbare kwalijke handelen en de ook falende hulpverlening door de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder biedt jeugd- en gezinszorg vanuit de Jeugdwet aan kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar en complete gezinnen. Jeugd- en Gezinszorg wordt vanuit de Jeugdwet geregeld en valt niet onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
De zorgaanbieder maakt gebruik van een onafhankelijke klachtbehandelaar en onafhankelijke cliënt vertrouwenspersoon die als zodanig aanspreekpersoon zijn voor de partij die zijn of haar klacht of verhaal wil doen.

De rechtbank Den Haag heeft bepaald dat één van de kinderen van cliënt onder toezicht diende te worden gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de periode van 1 jaar, ingaande 9 mei 2019. Deze stichting heeft in het kader van de ondertoezichtstelling de zorgaanbieder aangewezen om een ADHD-onderzoek te doen bij het betrokken kind en zorg te dragen voor eventuele verdere daaruit volgende behandelingen. De stichting is hiertoe bevoegd op grond van artikel 3.5 van de Jeugdwet. Daarnaast heeft de stichting een jeugdbeschermer aangesteld daar er sprake was van een (acute) onveilige situatie.

In het onderhavige geval was er sprake van een melding, gedaan door [naam gemachtigde], de vader van cliënt, in het kader van een Jeugd- en Gezinsaangelegenheid op 7 mei 2019 op de website van de zorgaanbieder, waarin hij aangaf een gesprek te willen hebben met de directie om zijn ongenoegen te uiten en suggesties ter verbetering aan te dragen. Aanleiding voor deze melding was het feit dat cliënt geen omgang meer werd toegestaan met één van zijn kinderen.

[naam gemachtigde] klaagt over een tweetal professionele medewerkers. Zijn klacht bevat meerdere beschuldigingen. Hij verwijt de medewerkers dat zij de belangen van cliënt niet voldoende hebben behartigd en hij uit beschuldigingen die inhouden dat er sprake is van opzettelijk handelen ten nadele van de zoon van cliënt. Daarmee geeft hij aan dat er ethische beroepsnormen zijn overschreden.
Gezien de aard van de klacht en het feit dat deze gericht is op gedrag of handelen van met name genoemde hulpverleners, komt deze klacht naar het oordeel van de zorgaanbieder direct in aanmerking voor behandeling via de tuchtprocedure BIG of SKJ en is behandeling door een klachtencommissie niet aan de orde. Via een tuchtprocedure kunnen de gemelde beschuldigingen getoetst worden aan de landelijk geldende professionele richtlijnen en gedragsregels zoals vastgelegd in de Beroepscode en de Richtlijnen Jeugdzorg. Daarnaast bestaat er altijd nog de mogelijkheid van in beroep gaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dan wel staat beroep open bij het College van Beroep van het SKJ.

Aangezien [naam gemachtigde] zijn klachten richt op het functioneren van met name genoemde medewerkers, ligt het voor de hand dat deze medewerkers zich moeten kunnen verantwoorden en derhalve via het tuchtrecht en niet via het klachtrecht op hun functioneren moeten kunnen worden aangesproken zodat zij ook de mogelijkheid hebben zich juridisch te laten ondersteunen.

Doordat de cliënt bij het gesprek met de directie als bevoegde ouder verstek liet gaan en [naam gemachtigde] aangaf op persoonlijke titel aanwezig te zijn, konden er geen besluiten worden genomen. Wel werd aan [naam gemachtigde] en de moeder van zijn kinderen de mogelijkheid geboden al hun grieven en vragen op tafel te leggen en daar antwoord op te krijgen. Tevens is [naam gemachtigde] meerdere keren uitgenodigd voor een nagesprek met de klachtenfunctionaris, al dan niet samen met de moeder en zijn zoon. Gezien het feit dat [naam gemachtigde] hier geen gevolg aan heeft gegeven bestond er ook geen mogelijkheid tot het houden van een evaluatie van de gevolgde procedure. De positie die cliënt tijdens de gehele procedure innam is tot het laatst toe onduidelijk gebleven.

De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klachtbehandeling te heroverwegen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt vast dat cliënt enerzijds klaagt over het handelen van de zorgaanbieder en anderzijds een schadevergoeding vordert voor de schade die cliënt stelt als gevolg van dit handelen te hebben geleden, als ook rectificatie van onjuistheden in het dossier.

De commissie begrijpt het preliminair verweer aldus dat verweerder de commissie verzoekt zich onbevoegd te verklaren om over dit geschil te oordelen omdat een ander college daartoe beter geëquipeerd is en voorts cliënt niet ontvankelijk te verklaren in zijn klacht nu hij geen belang heeft in een oordeel van de commissie.

De commissie dient primair te beoordelen of de cliënt in zijn klacht kan worden ontvangen, nu de zorgaanbieder in haar verweer de commissie verzoekt zich onbevoegd te verklaren.

Het reglement Geschillencommissie Zorg Algemeen van de commissie is bepalend voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht. Het reglement verzet zich niet tegen de behandeling van de klacht van cliënt.

Ingevolge artikel 4 van het reglement is de commissie bevoegd een aanhangig gemaakt geschil te behandelen, indien partijen zijn overeengekomen zich aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat de zorgaanbieder de commissie verzoekt om zich onbevoegd te verklaren omdat een ander college zoals het SKJ of het regionaal tuchtcollege voor de gezondheid hiervoor beter geëquipeerd is. In dit verband wijst verweerder zowel op de beroepsmogelijkheden binnen die andere colleges na een uitspraak in eerste aanleg als ook naar de kennis die in die colleges beschikbaar is.

De commissie is van oordeel dat voor wat betreft dit laatste ruim voldoende kennis aanwezig is binnen de eigen gelederen. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat andere colleges een juridische beroepsmogelijkheid kennen en dat daarom de commissie zich onbevoegd zal moeten verklaren vindt geen steun in het recht.

Daarnaast stelt de commissie dat klager een financiële vordering heeft ingediend bij de Geschillencommissie. De door verweerder genoemde andere colleges zijn juist niet bevoegd om hierover een oordeel te geven waardoor klager ook een belang heeft om zijn geschil juist bij de Geschillencommissie in te dienen.

Op grond van vorenstaande is de commissie van oordeel dat zij bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil en voorts dat klager ontvankelijk verklaard kan worden in zijn klacht. De commissie wijst in dit verband erop dat de gevorderde rectificatie van een dossier zoals cliënt wenst, niet tot een mogelijke beslissing behoort die de commissie in zijn algemeenheid kan nemen.

De commissie zal op een later tijdstip het geschil inhoudelijk behandelen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie acht zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil en de cliënt wordt in de klacht ontvankelijk verklaard.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. H.M.A. Brink, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 10 juli 2020.